- every
- adj. ieder, elkevery[ evrie]1 〈voornamelijk met telbaar zelfstandig naamwoord〉elk(e) ⇒ ieder(e), alle2 〈ook met niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉alle ⇒ alle mogelijke, elke voorstelbare♦voorbeelden:1 〈informeel〉 every bit as good • in elk opzicht even goedevery second person • elke tweede persoonevery which way • in alle richtingenevery (single) one of them is wrong • ze zijn stuk voor stuk verkeerdthree out of every seven • drie op zevenevery other day • om de andere dag; 〈figuurlijk〉om de haverklap2 we have every hope of winning • we denken een goede kans te maken om te winnenshe was given every opportunity • ze kreeg alle kansenhis every thought goes out to you • al zijn gedachten gaan naar u uit¶ every now and again/then, every so often • (zo) nu en dan, af en toe
English-Dutch dictionary. 2013.